Boerenerf en fruit

Vroeger hadden vrijwel alle boerenerven een paar fruitbomen. De plek die deze boerenboomgaardjes innamen, varieerde. Dit was afhankelijk van het nut: voor eigen gebruik of een extraatje door lokale verkoop. Soms vormden de opbrengsten uit de boomgaard een substantieel deel van het inkomen van de boerderij.

Boomgaarden in het verleden

Oorspronkelijke ligging boomgaard
Vaak lagen de boomgaarden aan de zijkant van de boerderij naast de moestuin. Deze ligging dicht bij de boerderij had een groot voordeel voor de vrouw des huizes. Het jongvee liep namelijk op het gras van de boomgaard en zij kon dit vee zo gemakkelijk in de gaten houden vanuit haar domein.

Boerderijen stonden vaak op de hoger gelegen stukken grond. Hierdoor waren de naastgelegen boomgaarden diep ontwaterd.

Er was nog een voordeel aan de ligging. Boerderijen stonden vaak op de hoger gelegen stukken grond. Hierdoor waren de naastgelegen boomgaarden diep ontwaterd.

Eventueel aanplant op rabatten hielp ook al om de wortels droog te houden. Dit was belangrijk om aantastingen van vruchtboomkanker (een schimmel) in de hand te houden.

Soorten fruit in de boomgaard
De meeste boomgaarden waren gemengd aangeplant met verschillende rassen appels, peren, pruimen en soms ook kersen. Om het hele jaar rond uit de boomgaard te kunnen eten, kweekte men bewaarfruit dat gedroogd bewaard werd. Soorten die geplant werden op een boerenerf waren: walnoot, peer, appel, pruim, kweepeer en mispel. Om de varkens te kunnen voeren met eikels werden er vaak eiken geplant.

Leifruit
Over het algemeen kwam leifruit weinig tot niet voor op boerenerven. Wel op de chiquere boerenhofstede, tegen gevels als versiering of op de muren rond de moestuin. Ook was er ruimte voor hoogstam fruit.

Houtig kleinfruit
Voor eigen gebruik werd in de moestuin kleinfruit geplant. Zoals rode bessen, zwarte bessen, witte bessen en kruisbessen.

Van laagstam tot hoogstam
Een onderstam wordt gevormd door de wortels plus het deel van de stam van de boom net boven de grond. Hierop wordt de fruitboomsoort geënt waarvan we uiteindelijk vruchten willen oogsten. De onderstam is bepalend voor de eigenschappen van de boom. Dit bepaalt de verhouding tussen groei en bloei. De onderstam die u kiest, bepaalt ook de plantafstand en de ruimte die er nodig is. Meestal kunt u kiezen uit laagstam, halfstam of hoogstam. Wat is het verschil?

De onderstam is bepalend voor de eigenschappen van de boom. Dit bepaalt de verhouding tussen groei en bloei.

Eerst gebruikte met vooral hoogstambomen die best groot werden. Een hoogstamboom is een boom met een 180 tot 220 cm lange stam. De plantafstand was daardoor ook zeer ruim. Denk aan een plantafstand voor de grootste rassen appels van 12 meter en voor peren toch ook al gauw 7 meter. Dat vergde heel wat meters grond.

Later, toen er halfstammen gebruikt werden kon een kortere plantafstand gebruikt worden.

Laagstam fruitbomen werden op het boerenerf vroeger weinig toegepast. Ook omdat hier het vee niet onder kon lopen. Laagstam fruitbomen zijn het meest te vergelijken met een struikje. De stam van laagstam fruitbomen is meestal ongeveer 50 centimeter hoog. Deze fruitboompjes kunnen 2 tot 4 meter hoog worden. De eerste jaren moet u ze goed steunen met een boompaal. Van deze soort is het makkelijk om een fruithaagje te maken.

Advies in het heden
Bezint eer ge begint bij de aanplant van een boomgaard! Een goed plan voorkomt veel problemen. Vraag daarom een Erfgoedhovenier om advies. Een Erfgoedhovenier kan:

  • U adviseren over de toe te passen rassen.
  • Helpen bij het opmeten en uittekenen van het beoogde stuk grond.
  • Het intekenen van de verschillende fruitbomen met optimale plantafstanden.